Locatie: Koestraat 80, Schoonhoven
Sinds de 14e eeuw was er sprake van een weeskamer in Schoonhoven. Deze zogeheten stedelijke instelling hield toezicht op de voogdij over minderjarigen. Eigenlijk moest de stedelijke overheid het oppertoezicht uitoefenen over de belangen van de wezen. Zij werden ondergebracht bij particulieren.
Bij het overlijden van oud-burgemeester Barend van Hoeff in 1576 kwam de helft van zijn bezittingen ten goede aan de armen van de stad die als dank voor zijn ziele heil moesten bidden. Als gevolg van de reformatie moest het stadsbestuur de bezittingen uit de nalatenschap besteden aan goede doelen. Men gebruikte het geld voor een weeshuis. Het weeshuis kwam in het na de reformatie onteigende klooster van Sint Agnes.
Ingen Cornelisdr was de eerste wees, die in het verlaten klooster kwam wonen onder begeleiding van binnenmoeder Beatrix en binnenvader Cornelis Ariensz. De leeftijden van de wezen varieerden van vijf tot soms wel 21 jaar. Het weeshuis was wisselend bezet. Uiteindelijk zou het aantal wezen uitgroeien over een groot aantal jaren tot 350. De kinderen moesten vanaf hun elfde jaar werken. De verdiensten kwamen ten goede aan het weeshuis. Er waren regels waaraan de kinderen zich moesten houden: God eren, bidden en niet vloeken. De binnenouders zagen hierop toe.
Na een paar tijdelijke behuizingen werd in 1607 Het Schoonhovense Gereformeerde Weeshuis verplaatst naar het ‘Huis achter de kerk’. Zo werd het weeshuis ook genoemd. Dit huis was gekocht van jhr. Van Wijngaarde.
Het bestuur van het weeshuis bestond uit een zogenoemde rendant (penningmeester) en zijn adjuncts. Zij behoorden tot de regenten van de stad Schoonhoven. Deze regenten waren ook vaak de burgemeester of schepen.
Deze Van Wijngaarde was in leven een goede gever. Op zijn verjaardag 13 februari, kregen de wezen tot 1910 jaarlijks een traktatie.
Een bijzonderheid was dat medische kwalen van de wezen behandeld werden door een stadschirurgijn, die ook de haren knipte. Ook opmerkelijk was dat de behandeling van hondsdolheid bij de wezen, gedaan werd door de pontbaas door onderdompeling in de Lek. Dit omdat watervrees een symptoom was bij hondsdolheid.
Meestal verzorgde de binnenvader het onderwijs. Soms waren de straffen streng.