De Beijerse Gifmoorden

Locatie: een poldermolen in de Stolwijkse buurtschap het Beijersche anno 1815.
bediend door watermolenaar Teunis van Dam, drieëndertig jaar oud. Hij woont daar met zijn vrouw Niesje van achtentwintig en hun dochtertje, de kleine Jannigje van zeven.

Regelmatig zwaait het molenaarsechtpaar naar boer Piet Baas die elke dag voorbijkomt als hij de melk van zijn eigen koeien gaat uitventen in Gouda.
Pieter is een veehouder van zevenendertig, vader van vijf levende en vijf overleden kinderen, en echtgenoot van een vrouw die voor de elfde keer zwanger is. Dat is Neeltje Baas-Heijkoop. Het echtpaar Baas en het echtpaar Van Dam zijn dik bevriend met elkaar en eten ook regelmatig samen. Op een dag, als watermolenaar Teunis niet thuis is, legt melkboer Piet voor een praatje aan bij de molen. Niesje zit met wat naaiwerk aan tafel. Piet komt er gezellig bij zitten en steekt een pijp op. Ineens geeft hij haar echter een zoen en verklaart haar zijn liefde. Dan springt ook de vonk over bij Niesje. Die liefdesverklaring was het begin van een verhouding waarbij Piet en Niesje regelmatig met elkaar, in ‘onkuische min’, de overspelige liefde bedreven. Niesje ging ook vaak met haar minnaar mee naar Gouda, zogenaamd omdat zij daar het een en ander te regelen of aan te schaffen had. Op een van die daagjes Gouda valt het besluit dat zij samen de twee mensen die een blijvende relatie van hen beiden in de weg staan, Niesjes man Teunis en Piets vrouw Neeltje, op een subtiele manier zullen laten overlijden. Zodat zij daarna, als bedroefde weduwe en weduwnaar, elkaar kunnen troosten in een nieuw huwelijk. Bij apotheker Hoogland en bij drogisterij ‘De Goudse Gaper’ in Gouda schaft Piet daarom ‘rottekruid’ aan. Om de vele ‘rotten’ in zijn stal en op zijn erf mee te bestrijden, zo deelt hij de drogist mee. En met dit ‘rottekruid’ ofwel arsenicum, gaat hij terug naar het Beijersche.
 

De moorden

Om een lang verhaal uit meer dan honderd pagina’s processtukken wat te bekorten: op 16 november 1817 overlijdt plotseling Neeltje Baas-Heijkoop, negenendertig jaar oud.
Veehouder-melkboer Pieter Baas is weduwnaar.
Drie weken later is ook de jonge watermolenaarsvrouw Niesje plotseling weduwe, wegens het schielijk overlijden van haar man Teunis van Dam op 8 december.
In de Beijersche buurt en op het dorp vinden ze die twee sterfgevallen toch maar een raar toeval en de Stolwijkse schout Arie de Ruijter, die tevens chirurgijn is, stuurt de veldwachter op de weduwe en de weduwnaar af voor onderzoek. Maar beiden ontkennen elke betrokkenheid bij de dood van hun echtgenoten. Dan wordt het de schout te moeilijk en hij draagt de zaak over aan justitie in Gouda.

Daar wordt ook vermoed dat er gif in het spel is en geeft men opdracht de beide lijken, inmiddels al weken in de grond, weer op te graven voor nader onderzoek. Ze worden overgebracht naar de schuur van herbergier Nicolaas Swanenburg in Stolwijkersluis, voor autopsie door enkele artsen en chirurgijns, waaronder de befaamde Goudse medicus dr. Büchner. Die lijkschouwers zagen het al meteen: in alle organen herkenden zij sporen van arsenicum. 

Toen vond de Goudse justitie het tijd worden de zaak over te dragen aan de Rotterdamse justitiële collega’s. Daar vandaan kwam de Beijersche dubbele moordzaak uiteindelijk op de rol van het Hof van Assisen in Den Haag terecht. Inmiddels hadden de verdachten een volledige bekentenis afgelegd. Ze werden beiden door het Hof ter dood veroordeeld, Pieter Baas via ophanging aan de galg, Niesje van Dam-van den Berg door verwurging aan een wurgpaal. Beide vonnissen werden op dezelfde dag, 7 mei 1818, in Den Haag ten uitvoer gebracht.

(foto: Rijmprent Johannes Scheffers)
(bron: Historische Vereniging Die Goude)